
We leven in een tijd waarin je beter een correcte komma kunt plaatsen dan een kritische gedachte. Want wie een spelfout maakt, zal de rest ook wel niet op orde hebben — althans, dat is de redenering van wie liever het handschrift beoordeelt dan de boodschap.
Ik schrijf op MediaVrijheid over onderwerpen waar de MainStream Media meestal netjes omheen lopen: over de macht van Big Tech, de eenvormige narratieven rond klimaat en corona, en over hoe afwijkende meningen worden weggeschoven als “desinformatie”. En telkens weer zie ik het gebeuren: wie iets schrijft dat buiten de lijntjes kleurt, krijgt niet zelden een taalkundige tik op de vingers.
“Het is hun hebben gezegd, dus dit zal wel een wappie zijn.”

De gevestigde journalistiek helpt daar vrolijk aan mee. Daar lijkt men vaker onder de indruk van foutloos taalgebruik dan van zuiver denken. Zolang het er maar strak en correct uitziet, mag de inhoud gerust de echo zijn van beleidsvoorlichters, ministeriële communicatie of de laatste consensus in Davos. Maar kritische vragen passen zelden binnen het spellingskader van de macht.

Taal is een instrument — een voertuig voor ideeën — en geen keurmerk voor gelijk of ongelijk. Ik schrijf niet om indruk te maken met grammatica, maar om de inhoud hoorbaar te maken tussen het mediagezoem door. Natuurlijk streef ik ernaar helder te schrijven, maar niet om te behagen. En zeker niet om op m’n tenen te lopen in een debat dat juist schurende meningen nodig heeft.
Ik pretendeer niet foutloos te denken. Niemand zou dat moeten doen. Maar ik denk — zelfstandig, kritisch, ongefilterd. En dat is tegenwoordig al genoeg om uit de index van Google te verdwijnen.
Dus nee, een d’tje te veel maakt je geen dwaas.
En een perfect geredigeerde alinea maakt je nog geen denker.
Wie alleen nog let op taalfouten, leest niet meer wat er staat.
En dat is misschien wel de grootste denkfout van allemaal.